Pictures of people taking pictures of people taking pictures of people taking pictures – Jack Johnson
Deze zomer ga ik op
zoek naar het ultieme geluk, dacht ik in mei. Ik wilde het geluk van
krekels in Zuid-Frankrijk met daaraan gekoppeld de meest fantastische
herinneringen die niet in woorden te vangen zijn, zoals je dat in
boeken leest. Met meertjes, gitaren, je kent het. Ik wilde het geluk
van snelwegen met busjes en vrienden met kampvuren. Zorgeloze shots,
mooi belicht, zoals je dat in clipjes van fijne liedjes ziet.
Mijn computer
sprong op een liedje dat ik niet leuk vond. Ooit van een verzamel-cd
gehaald waarschijnlijk. Ik probeerde op volgende te klikken zonder op
te staan, ik gooide mijn glas met water om en verloor mijn deken. Ik
stond toch maar op. Mijn blote voeten plakten op het laminaat en ik
had hoofdpijn. Waarschijnlijk niet eens ergens van, maar van niets.
Ook had ik honger maar geen brood. De supermarkt was heel dichtbij.
Het volgende
liedje was ook meer een ruis op de achtergrond van mijn gedachten,
maar ik weigerde het geluid uit te zetten want ik wist dat het mijn
lievelings-cd was. Ik zette het wel iets zachter , het werd meer
ruis. In de kast lag nog een ongeopend pak koekjes waar ik geen zin
in had. Ik at het op.
Mijn ogen prikten
een beetje van het felle beeldscherm waarop ik al minstens een half
uur nauwelijks nieuwe facebookberichten las. Ik klikte op namen die
ik niet kende, vooral van mensen met vrienden die ik ook niet kende.
Instagramfoto's van barbecues en tenten. Ik keek naar foto's met bier
– ik houd helemaal niet van bier – en wilde erbij staan. Ik las
ook de reacties van mensen die ik niet kende en lachte om grappen die
ik waarschijnlijk niet begreep.
Hoe langer ik
keek, hoe meer hoofdpijn en honger ik kreeg. Nog een kwartier lang
scrollde ik mezelf een neerwaartse spiraal in. Mijn duim deed zeer
dus ik gebruikte mijn wijsvinger en wist niet waarom. Ik haatte
mezelf omdat ik levens bekeek die ik niet had. Die niet bestonden
omdat het Facebook is en waarop ik misselijkmakend jaloers was. Waar
zijn mijn krekels, mijn kampvuren? Waarom lig ik in een te warm bed met
koekkruimels? Mijn mobiel viel uit en ik in slaap.
Ik weet niet hoe
lang later schrok ik wakker. Ik schrok omdat ik besefte dat het geen
ochtend was, omdat ik kleren aanhad, omdat mijn voet verwikkeld was
in de oplader van mijn laptop. Ik schoof het gordijn verder open dat
ik had dichtgedaan tegen de hoofdpijn. De zon scheen wel, dat had ik
met aardrijkskunde geleerd, maar had zich verscholen achter de
wolken.
Met mijn hand
voelde ik dat mijn mobiel onder mijn kussen lag. Toen ik hem
aanraakte, schrok ik omdat ik bang was. Toch legde ik hem aan de
lader en sprak mezelf toe: 'Je mag niet op Facebook kijken, Marijn.'
Het voelde erg demonstratief. Er kwam een sms'je van Bart binnen,
mijn beste vriend. 'Hele week niks te doen. Jij?' Ik antwoordde
meteen, misschien omdat ik dacht krekels te horen. 'Nee, ook niet.
Zullen we naar Frankrijk gaan?' Ik plaatste er een knipoog achter
want het sloeg nergens op. Bart belde.
Het werd Bordeaux.
Ik sprong op, dronk twee glazen water en ging douchen. Het water uit
de douchekop voelde niet als regen, maar meer als, nou ja, zo ver
gingen mijn gedachten niet.
Met nog een oranje
tulband van handdoek op mijn hoofd deed ik de deur voor Bart open.
Hij stuiterde een beetje en met een grijns sleepte hij een tentje de
deur door. 'Episch, kun je 'm ook opzetten?' 'Dat,' Bart pakte ook
een glas water, 'noem ik een uitdaging, Marijn.' Ik lachte en vulde
een paar flesjes en deed spullen in een rugzak.
Ik deed de deur op
slot en weer open omdat Bart meende dat het licht nog aan stond, en
weer dicht want hij had ongelijk. Nog geen kwartier later zaten we
tegen over elkaar in de trein. Allebei erg tevreden met onze opeense
beslissing. We praatten afgewisseld over alles en niks en aten een
appel die Bart had meegenomen van mijn fruitschaal.
Op het centraal
station van Amsterdam hadden we ruzie. We wisten niet hoe we in
Frankrijk kwamen. Het duurde maar heel kort want toen wisten we het.
We bedankten de NS-mevrouw en voelden ons reizigers.
Franse treintjes
zijn geweldig. Omdat ze gammel en warm zijn en een beetje stinken. En
ook omdat er zongebruinde gerimpelde gezichten in zitten, met
stokbroden – ja, echt – onder hun armen. EN omdat er Frans
klinkt en wij dat niet verstaan.
Er huppelde een
meisje langs in een roze jurkje, waarop wij ons 'omdat-spel'
speelden.
'Het lijkt me fijn
om klein te zijn.' Zei Bart.
'Het lijkt me fijn
om klein te zijn,' ging ik verder, 'omdat je alles wat je niet kunt
niet kunt omdat je klein bent.'
We vulden elkaar
aan terwijl we glimlachten om elkaar antwoorden en de pauzes voor het
nadenken steeds langer werden.
'Het lijkt me
fijn,' zei Bart uiteindelijk, 'om klein te zijn, omdat de deken dan
te groot zijn en je ze om je voeten kunt flappen. Erin verdrinken, en
's morgens weer opstaan.'
'Dat is een
gedicht,' zei ik. En in mijn hoofd herhaalde ik de regels om ze te
onthouden.
Het gammele
treintje hobbelde door landschappen en net zo lang keken wij naar
buiten, praatten we en luisterden we. En al die tijd besefte ik niks.
Pas toen we op het – overigens prachtige – station van Bordeaux
stonden, we boven het spoor de rode avondzon zagen en iemand een
frietje naar binnen zagen werken, vroeg Bart hoe laat het eigenlijk
was en merkte ik dat ik mijn mobiel vergeten was. Hij ook al. Korte
paniek. Ik kon me even niet bedenken hoe ik er ooit nog achter kon
komen hoe laat het was. Toen sloeg de torenklok tien uur en wisten we
het.
Toen we aangekomen
waren in het centrum slenterden we langs gele straatlantaarns en
fonteintjes, de meertjes en gitaren van mijn vakantie. Bij een grote
kaart – vous êtes ici – kwamen we een vriendelijk Fransmannetje
tegen die geen Engels sprak. Wel brabbelde hij, eerst snel, toen
langzaam, onverstaanbaar Frans. Toch begrepen we het uiteindelijk.
Hij wenkte ons en wij liepen achter hem aan. Als hij toch niet zo
vriendelijk was als hij eruit zag, konden we hem wel aan. We volgden
de man en zijn bruine labrador op een paar meter afstand. Af en toe
keek hij achterom en glimlachte. Net toen we ons af begonnen te
vragen of we niet per ongeluk een nachtelijke rondleiding kregen door
de omgeving van Bordeaux, onze slippers pijn deden aan onze voeten en
we dorst hadden, – wat een ellende opeens – kwamen we aan bij een
camping.
We kregen een wat
lullig plekte, maar verstonden wel het woordje 'gratuit'.
We waren veruit de
jongsten en een van de weinigen zonder caravan, bleek toen we de
volgende dag een rondje hadden slenterden. We liepen langs lezende
Fransmannen voor vastgegroeide caravans en dikke Hollanders op
veldjes, schreeuwend naar voetballende zoontjes. De uitpuilende
afvalbak stonk, het veldje lavendel rook lekker. In de verte spuugde
een trekker hooipakjes uit. Er waren veel vliegen.
Vrouwtjes met
glimlachen zonder tanden, wandelden voorbij en groetten ons
vriendelijk. We zaten voor de tent en aten stokbroden. Het was warm
en er was niks te doen, we konden er wel eeuwen blijven. Als onze
plek tenminste niet door een vaste gast gereserveerd was. Het speet
het mannetje ontzettend, je suis désolé dit en je suis désolé
dat, de rest verstonden we niet, maar wij vonden het toch niet erg.
Twee dagen later zou Chef'Special in Barts stamkroeg komen spelen,
daar wilde hij graag heen.
We hadden er vier
dagen gestaan. Toen we het tentdoek oprolden was het gras geel
gekleurd. Het doek paste ook niet helemaal meteen in de tas – zo'n
tas krimpt, ik weet het zeker. Het was een gepruts in de opkomende
zon, met rode hoofden, zweet en warm gras, alles behalve een
fotogeniek beeld, het was gezellig.
De hele vakantie
had ik me twee keer betrapt op de volgende gedachte: wauw, wat een
mooi beeld, dit moet ik op Facebook plaatsen. Het kon simpelweg niet.
In plaats daarvan wachtte ik met Bart op een harde stoeprand op de
trein. We zagen toeristen die foto's maakten van alles en elkaar,
vloekend op de slechte wifi van het restaurantje in de buurt, en
vroegen ons af of ze zich iets zouden herinneren van hun vakantie en
wat dan. We zwegen en ik probeerde het niet te vergeten.
Terug in Nederland.
Feller licht, maar ook zon. Nederlandse kentekens, NS-treinen, het
was het beeld dat ik kende, maar ik werd er niet bang van. Op mijn
kamer lag daar mijn mobiel, in de vensterbank. Vijf dagen naar stroom
gehapt, dus klaar om gebruikt te worden. Ik keek weg en pakte mijn
spullen uit. Dat ding mocht de magie nog niet verbreken, nog niet. Ik
luisterde een liedje dat ik fijn vond. En pakte toen toch mijn
mobiel, heel voorzichtig, bang om iets te breken. 'Hoe laat begint
Chef'Special?' Vrijwel meteen antwoordde Bart, 'half acht.'
Het bleek veel
simpeler. Soms heb ik het, dat ik een fijn t-shirt aan heb, naar
buiten kijk en de zon schijnt. Dat ik dan op het puntje sta alles te
begrijpen. Maar dat ik dan zin heb in een boterham met pindakaas.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten