• Alles
  • Columns
  • Verhalen
  • Gedichten

dinsdag 15 juli 2014

Op zoek naar krekels


Pictures of people taking pictures of people taking pictures of people taking pictures – Jack Johnson

Deze zomer ga ik op zoek naar het ultieme geluk, dacht ik in mei. Ik wilde het geluk van krekels in Zuid-Frankrijk met daaraan gekoppeld de meest fantastische herinneringen die niet in woorden te vangen zijn, zoals je dat in boeken leest. Met meertjes, gitaren, je kent het. Ik wilde het geluk van snelwegen met busjes en vrienden met kampvuren. Zorgeloze shots, mooi belicht, zoals je dat in clipjes van fijne liedjes ziet.
Mijn computer sprong op een liedje dat ik niet leuk vond. Ooit van een verzamel-cd gehaald waarschijnlijk. Ik probeerde op volgende te klikken zonder op te staan, ik gooide mijn glas met water om en verloor mijn deken. Ik stond toch maar op. Mijn blote voeten plakten op het laminaat en ik had hoofdpijn. Waarschijnlijk niet eens ergens van, maar van niets. Ook had ik honger maar geen brood. De supermarkt was heel dichtbij.
Het volgende liedje was ook meer een ruis op de achtergrond van mijn gedachten, maar ik weigerde het geluid uit te zetten want ik wist dat het mijn lievelings-cd was. Ik zette het wel iets zachter , het werd meer ruis. In de kast lag nog een ongeopend pak koekjes waar ik geen zin in had. Ik at het op.
Mijn ogen prikten een beetje van het felle beeldscherm waarop ik al minstens een half uur nauwelijks nieuwe facebookberichten las. Ik klikte op namen die ik niet kende, vooral van mensen met vrienden die ik ook niet kende. Instagramfoto's van barbecues en tenten. Ik keek naar foto's met bier – ik houd helemaal niet van bier – en wilde erbij staan. Ik las ook de reacties van mensen die ik niet kende en lachte om grappen die ik waarschijnlijk niet begreep.
Hoe langer ik keek, hoe meer hoofdpijn en honger ik kreeg. Nog een kwartier lang scrollde ik mezelf een neerwaartse spiraal in. Mijn duim deed zeer dus ik gebruikte mijn wijsvinger en wist niet waarom. Ik haatte mezelf omdat ik levens bekeek die ik niet had. Die niet bestonden omdat het Facebook is en waarop ik misselijkmakend jaloers was. Waar zijn mijn krekels, mijn kampvuren? Waarom lig ik in een te warm bed met koekkruimels? Mijn mobiel viel uit en ik in slaap.

Ik weet niet hoe lang later schrok ik wakker. Ik schrok omdat ik besefte dat het geen ochtend was, omdat ik kleren aanhad, omdat mijn voet verwikkeld was in de oplader van mijn laptop. Ik schoof het gordijn verder open dat ik had dichtgedaan tegen de hoofdpijn. De zon scheen wel, dat had ik met aardrijkskunde geleerd, maar had zich verscholen achter de wolken.
Met mijn hand voelde ik dat mijn mobiel onder mijn kussen lag. Toen ik hem aanraakte, schrok ik omdat ik bang was. Toch legde ik hem aan de lader en sprak mezelf toe: 'Je mag niet op Facebook kijken, Marijn.' Het voelde erg demonstratief. Er kwam een sms'je van Bart binnen, mijn beste vriend. 'Hele week niks te doen. Jij?' Ik antwoordde meteen, misschien omdat ik dacht krekels te horen. 'Nee, ook niet. Zullen we naar Frankrijk gaan?' Ik plaatste er een knipoog achter want het sloeg nergens op. Bart belde.

Het werd Bordeaux. Ik sprong op, dronk twee glazen water en ging douchen. Het water uit de douchekop voelde niet als regen, maar meer als, nou ja, zo ver gingen mijn gedachten niet.
Met nog een oranje tulband van handdoek op mijn hoofd deed ik de deur voor Bart open. Hij stuiterde een beetje en met een grijns sleepte hij een tentje de deur door. 'Episch, kun je 'm ook opzetten?' 'Dat,' Bart pakte ook een glas water, 'noem ik een uitdaging, Marijn.' Ik lachte en vulde een paar flesjes en deed spullen in een rugzak.
Ik deed de deur op slot en weer open omdat Bart meende dat het licht nog aan stond, en weer dicht want hij had ongelijk. Nog geen kwartier later zaten we tegen over elkaar in de trein. Allebei erg tevreden met onze opeense beslissing. We praatten afgewisseld over alles en niks en aten een appel die Bart had meegenomen van mijn fruitschaal.

Op het centraal station van Amsterdam hadden we ruzie. We wisten niet hoe we in Frankrijk kwamen. Het duurde maar heel kort want toen wisten we het. We bedankten de NS-mevrouw en voelden ons reizigers.

Franse treintjes zijn geweldig. Omdat ze gammel en warm zijn en een beetje stinken. En ook omdat er zongebruinde gerimpelde gezichten in zitten, met stokbroden – ja, echt – onder hun armen. EN omdat er Frans klinkt en wij dat niet verstaan.
Er huppelde een meisje langs in een roze jurkje, waarop wij ons 'omdat-spel' speelden.
'Het lijkt me fijn om klein te zijn.' Zei Bart.
'Het lijkt me fijn om klein te zijn,' ging ik verder, 'omdat je alles wat je niet kunt niet kunt omdat je klein bent.'
We vulden elkaar aan terwijl we glimlachten om elkaar antwoorden en de pauzes voor het nadenken steeds langer werden.
'Het lijkt me fijn,' zei Bart uiteindelijk, 'om klein te zijn, omdat de deken dan te groot zijn en je ze om je voeten kunt flappen. Erin verdrinken, en 's morgens weer opstaan.'
'Dat is een gedicht,' zei ik. En in mijn hoofd herhaalde ik de regels om ze te onthouden.

Het gammele treintje hobbelde door landschappen en net zo lang keken wij naar buiten, praatten we en luisterden we. En al die tijd besefte ik niks. Pas toen we op het – overigens prachtige – station van Bordeaux stonden, we boven het spoor de rode avondzon zagen en iemand een frietje naar binnen zagen werken, vroeg Bart hoe laat het eigenlijk was en merkte ik dat ik mijn mobiel vergeten was. Hij ook al. Korte paniek. Ik kon me even niet bedenken hoe ik er ooit nog achter kon komen hoe laat het was. Toen sloeg de torenklok tien uur en wisten we het.

Toen we aangekomen waren in het centrum slenterden we langs gele straatlantaarns en fonteintjes, de meertjes en gitaren van mijn vakantie. Bij een grote kaart – vous êtes ici – kwamen we een vriendelijk Fransmannetje tegen die geen Engels sprak. Wel brabbelde hij, eerst snel, toen langzaam, onverstaanbaar Frans. Toch begrepen we het uiteindelijk. Hij wenkte ons en wij liepen achter hem aan. Als hij toch niet zo vriendelijk was als hij eruit zag, konden we hem wel aan. We volgden de man en zijn bruine labrador op een paar meter afstand. Af en toe keek hij achterom en glimlachte. Net toen we ons af begonnen te vragen of we niet per ongeluk een nachtelijke rondleiding kregen door de omgeving van Bordeaux, onze slippers pijn deden aan onze voeten en we dorst hadden, – wat een ellende opeens – kwamen we aan bij een camping.
We kregen een wat lullig plekte, maar verstonden wel het woordje 'gratuit'.

We waren veruit de jongsten en een van de weinigen zonder caravan, bleek toen we de volgende dag een rondje hadden slenterden. We liepen langs lezende Fransmannen voor vastgegroeide caravans en dikke Hollanders op veldjes, schreeuwend naar voetballende zoontjes. De uitpuilende afvalbak stonk, het veldje lavendel rook lekker. In de verte spuugde een trekker hooipakjes uit. Er waren veel vliegen.
Vrouwtjes met glimlachen zonder tanden, wandelden voorbij en groetten ons vriendelijk. We zaten voor de tent en aten stokbroden. Het was warm en er was niks te doen, we konden er wel eeuwen blijven. Als onze plek tenminste niet door een vaste gast gereserveerd was. Het speet het mannetje ontzettend, je suis désolé dit en je suis désolé dat, de rest verstonden we niet, maar wij vonden het toch niet erg. Twee dagen later zou Chef'Special in Barts stamkroeg komen spelen, daar wilde hij graag heen.
We hadden er vier dagen gestaan. Toen we het tentdoek oprolden was het gras geel gekleurd. Het doek paste ook niet helemaal meteen in de tas – zo'n tas krimpt, ik weet het zeker. Het was een gepruts in de opkomende zon, met rode hoofden, zweet en warm gras, alles behalve een fotogeniek beeld, het was gezellig.
De hele vakantie had ik me twee keer betrapt op de volgende gedachte: wauw, wat een mooi beeld, dit moet ik op Facebook plaatsen. Het kon simpelweg niet. In plaats daarvan wachtte ik met Bart op een harde stoeprand op de trein. We zagen toeristen die foto's maakten van alles en elkaar, vloekend op de slechte wifi van het restaurantje in de buurt, en vroegen ons af of ze zich iets zouden herinneren van hun vakantie en wat dan. We zwegen en ik probeerde het niet te vergeten.

Terug in Nederland. Feller licht, maar ook zon. Nederlandse kentekens, NS-treinen, het was het beeld dat ik kende, maar ik werd er niet bang van. Op mijn kamer lag daar mijn mobiel, in de vensterbank. Vijf dagen naar stroom gehapt, dus klaar om gebruikt te worden. Ik keek weg en pakte mijn spullen uit. Dat ding mocht de magie nog niet verbreken, nog niet. Ik luisterde een liedje dat ik fijn vond. En pakte toen toch mijn mobiel, heel voorzichtig, bang om iets te breken. 'Hoe laat begint Chef'Special?' Vrijwel meteen antwoordde Bart, 'half acht.'

Het bleek veel simpeler. Soms heb ik het, dat ik een fijn t-shirt aan heb, naar buiten kijk en de zon schijnt. Dat ik dan op het puntje sta alles te begrijpen. Maar dat ik dan zin heb in een boterham met pindakaas.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten